donderdag 13 januari 2022

‘Onthoudt U van allen schijn des kwaads’

Afscheid van het Binnenhof. Het nieuwe jaar 2022 is alweer bijna twee weken op stoom, waarin veel en tegelijk ook nog maar weinig is gebeurd. Het vele behelst vooral de berichtgeving in de media, waarin het nieuwe kabinet-Rutte IV van alle kanten tegen het licht wordt gehouden, net als de mogelijke maatregelen in de coronacrisis die nog steeds ons aller leven in zijn greep houdt. Het weinige heeft betrekking op daadwerkelijke maatregelen en hun fundering in het parlement waarvoor ik werk. Want het kerstreces moge dan voorbij zijn, pas de komende week gaat de Tweede Kamer debatteren over de regeringsverklaring en de voornemens van Rutte IV en zijn ploeg ministers en staatssecretarissen. Het voelt als de stilte voor de storm die in de genoemde media al begint op te steken.

In veel van die berichten in mainstream- en sociale media worden uitlatingen gedaan over woorden die ertoe doen, over gedrag van politici die wel of niet het goede voorbeeld geven, en tijdens de debatten in de komende week zal dit thema ongetwijfeld een grote rol spelen in 's lands vergaderzaal. Daarbij is een centrale rol weggelegd voor de voorzitter van de Tweede Kamer, Vera Bergkamp, om verhitte gemoederen tot bedaren te brengen en confrontaties binnen de perken te houden, zónder daarbij afbreuk te doen aan de vrijheid van alle deelnemers om hun eigen woorden te kiezen en de stem van hun achterban te laten weerklinken in de volksvertegenwoordiging.

In dit opzicht zijn het boeiende tijden voor het land en voor de omgangsvormen in onze nationale huiskamer die onderhevig zijn aan golfbewegingen en onderdeel vormen van een levende traditie die - met het grotere geheel van het staatsrecht - wordt gevormd en ingebed door ongeschreven regels en nieuw gewoonterecht.

Vlak voor het kerstreces leende ik uit de bibliotheek van de Tweede Kamer een boekje uit 1978 dat ik de afgelopen weken met grote belangstelling heb gelezen. Het is geschreven door Anne Vondeling, over wie ik al eerder schreef in deze kleine serie Afscheid van het Binnenhof. Hij was de Kamervoorzitter in mijn eerste werkjaren op het Binnenhof, waar ik in 1975 begon, had duidelijke opvattingen en zette die op papier, bijvoorbeeld in zijn nog immer actuele "Tweede Kamer: lam of leeuw?" uit 1976, dat ik graag een andere keer bespreek.

Laat ik nu Vondelings boekje "Schijn des kwaads" voor het voetlicht halen - met als ondertitel Bespiegelingen over gedragsregels voor politici. Vondeling schreef het in 1978 naar aanleiding van een verzoek van de D'66-fractie om te bekijken of er geen gedragsregels voor de leden moesten komen, waar in Nederland weinig of niets over geschreven was. Hij kwam tot de slotsom dat hij zijn opstel niet kon aanbieden als een voorontwerp voor een Presidiumstuk bestemd voor de Kamer en dat het dus een strikt persoonlijke mening weergeeft. Hij noemt het zelf "een eerste terreinverkenning" en spreekt de hoop uit dat het bruikbaar is om een grondige gedachtenwisseling op gang te brengen. 

Afgaande op het hierboven al genoemde discours in de media lijkt de tijd, 44 jaar na verschijning van Vondelings opstel, rijp voor die grondige gedachtenwisseling.

Ik kan Anne Vondelings Schijn des kwaads ook en juist voor lezers van nu van harte aanbevelen. Hieronder, als introductie en smaakmaker, alvast zijn Woord vooraf.

--

Anne Vondeling - Schijn des kwaads

Bespiegelingen over gedragsregels voor politici

Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1978
ISBN 90 12 02283 5

‘Onthoudt U van allen schijn des kwaads’

(Eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen, hfdst. 5,22. Statenvertaling) 

 
















Woord vooraf

"Op 6 april beloofde ik aan het Presidium van de Kamer mijn gedachten te laten gaan over een verzoek dat de D'66-fractie had gedaan. Een verzoek om te bekijken of er geen gedragsregels voor de leden moesten komen. Het was mijn bedoeling een aantal stellingen te ontwikkelen over het voor en tegen van aparte aanvullende regels. Al eerder was mij gebleken dat er in Nederland weinig of niets over geschreven was. Ik stelde mij dus voor, eerst eens bij de buren te gaan kijken. Van het een kwam het ander. Een opsomming van louter feiten leek mij onvoldoende, en toen het aantal beoordelingen steeds groter werd, kwam ik tot de slotsom dat ik het geheel niet kon aanbieden als een voorontwerp voor een Presidiumstuk bestemd voor de Kamer.

Dit opstel geeft dus een strikt persoonlijke mening weer. Bovendien draagt het eindoordeel een voorlopig karakter, resultaat van een eerste terreinverkenning. Van harte hoop ik dat het bruikbaar is om een grondige gedachtenwisseling op gang te brengen. De Amerikaan Leys, die een interessant boek schreef over ethiek en politiek, begint zijn woord vooraf met een beschrijving van een ontmoeting die hij had met een Weens cynicus. Die was van mening dat alle grote principes van politici als fijne mosterd na de maaltijd komen. En heel toepasselijk, zo vertelt Leys, sprak hij het woord 'ethics' verkeerd uit. Hij bleef zeggen 'attics'. En dat zijn hoge (zolder-)plekjes waar we dingen opbergen die we niet meer gebruiken, maar waarvoor we de moed niet kunnen opbrengen om ze weg te gooien. Zo'n wrang grapje past misschien niet aan het begin van een doodernstige en loodzware be schouwing. Dat hóórt niet zo ... En daarmee ben ik ineens weer op de rechte ethische weg.

Niettemin wil ik nog wel de opmerking kwijt, dat vrijwel alle boeken, die ik buiten de Kamerbibliotheek om leende, van de theologische faculteiten kwamen. Het kàn een geruststellende gedachte zijn dat de politicologen in ons land zich nog weinig met het onderwerp hebben beziggehouden. Het zou kunnen betekenen dat onze mooie gedachten en hoge principes niet op de rommelzolders van het Binnenhof zijn weggestopt, maar zich ook nog redelijk goed thuis voelen in de grote vergaderzalen. Eigenlijk liggen die opvattingen ten grondslag aan mijn voorzichtige gevolgtrekkingen die ik achterin dit boekje heb gemaakt. Ik hoop, terecht.

Dank ben ik verschuldigd aan de heren Koops, de griffier van de Kamer, Langemeijer, de oud-hoogleraar en -toetser van het gedrag van rechters en politici, aan mijn medewerkster mevrouw De Jong en aan de collega's De Gaay Fortman Sr., Kleisterlee en Van Thijn, die nuttige op- en aanmerkingen maakten."

Leeuwarden/Scheveningen
april-juni 1978.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Echte liefde

Brief van mijn overgrootvader, London, 1882 (Ook) van je familie moet je het hebben. Een tijd geleden kwam de prachtbrief weer te voorschijn...