maandag 14 september 2020

De Zee



Vandaag is het 14 september. Op deze dag namen we in een van de voorbije jaren afscheid van mijn moeder, die een jaar daarvoor was overleden, door haar stoffelijke resten die na haar crematie waren overgebleven in een urn, terug te geven aan de zee. Op de foto hierboven staan mijn zusje en ik op het strand van Breezand, met op de achtergrond het water van de Oosterschelde.

Op deze plek was ze zo graag en vaak met onze vader geweest,die al eerder was gestorven en die ook was uitgestrooid in zee.
 
In onze handen houden we op deze foto de bolvormige urn van geperst strandzand die de toepasselijke naam Samsara draagt, wat in het Sanskriet zoveel betekent als in cirkels ronddraaien, en in boeddhisme en hindoeïsme duidt op de cyclus van dood en wedergeboorte zonder begin en eind. 

Samen liepen we de zee in en lieten we de bol met de as van Mamma zachtjes in het water zakken, dat heen en weer golfde en het dekseltje van zand als eerste optilde zodat de stroming vrij spel kreeg met de inhoud. Tussen onze twintig tenen in zagen we hoe de as zich vermengde met het water en als een voile heen en weer wuifde om op de ebstroom te worden meegevoerd in de grote zee.





 

 

woensdag 2 september 2020

Binnen het hof

 


Het zijn dagen vol weemoed voor wie daar gevoelig voor is. Vandaag treden we weer aan op het Binnenhof na het krokusreces. De gebeurtenissen in de wereld passeren vanmiddag bij opening van de plenaire vergadering van de Tweede Kamer vast en zeker weer de revue, in het vragenuur en de regeling van werkzaamheden. En beelden daaruit zien we in de loop van de volgende dagen weer honderd- en duizendvoudig terug in de waaier van media die ons tegenwoordig doorlopend voeden. Mijn collega’s en ik zitten erbij en doen er verslag van, voor de Handelingen, Debat Direct, Debat Gemist en de andere rapportagevormen waarin het parlement voor ieder die dat wil te volgen is, realtime en op alle denkbare apparaten tot in alle uithoeken.

De voormalige perstribune in de Oude Zaal van de Tweede Kamer
Pluche en fluweel
De tijden zijn veranderd. In de dagen dat ik - november 1975 - als jongeling begon te werken in en voor beide Kamers der Staten-Generaal hing er nog een sfeer van ouderwetse deftigheid tussen het rode pluche en het groene fluweel. De geschiedenis was er voelbaar, en al helemaal - daar heb je het weer - voor wie daar (zoals ik) gevoelig voor was en is.
Herinnering aan de oude balzaal, Oude Zaal Tweede Kamer
Cachet
Het was een wereldje vol ongeschreven tradities en romantische zeden en gebruiken. Zo droegen (en drágen, gelukkig) de Kamerbodes een pandjesjas met slippen, een zwierige sjerp en een witte vlinderdas, waardoor het geheel direct een feestelijk stempel kreeg én krijgt. “Cachet” is het woord, een woord dat past bij de luisterrijke historie die zich al eeuwenlang afspeelt tussen deze muren.
De Handelingenkamer, het heilige der heiligen en de schatkamer voor ons werk: de Handelingen
Recessen
Op het Binnenhof geldt een eigen tijdrekening, waarin het verschil met het Buitenhof doorklinkt, een verschil dat teruggaat tot de tijden bínnen en buíten het hof dat hier gevestigd was. We bewegen ons hier tussen de recessen die daarbuiten gewoonlijk vakantie heten. De Kamer gaat met reces, zoals het krokusreces dat nu net weer achter ons ligt.
Weg van het Binnenhof
Vandaag vangt weer een drukke vergaderperiode aan tot het meireces, waarna traditioneel topdrukte aanbreekt tot aan het zomerreces. Het altijd weer nóg drukkere najaar wordt traditiegetrouw ingekaderd en begrensd door het herfstreces en het kerstreces. En daarmee vangt dan alweer een nieuw kalenderjaar aan: 2020, het láátste jaar dat we zoals het er nu uitziet nog op het historische Binnenhof zullen werken en vergaderen. Immers, in de zomer van volgend jaar, het zomerreces van 2020, begint de grote verhuisoperatie die zijn weerga niet kent. De Tweede Kamer vertrekt naar het voormalige ministerie van Buitenlandse Zaken (“de Apenrots” in de volksmond), de Eerste Kamer naar het voormalige Huis Huguetan aan het Lange Voorhout, het stadspaleis waarin eerder de Koninklijke Bibliotheek (ik weet het nog) en tot voor (relatief) kort de Hoge Raad gevestigd waren. En omdat onze dienst - de voormalige Stenografische Dienst der Staten-Generaal, nu de Dienst Verslag en Redactie geheten - voor beíde Kamers werkt, zullen wij op beide plekken komen. Maar dus gedurende de geplande 5,5 jaar van de ingrijpende verbouwing níet meer op het Binnenhof...
Een van de gangen in het oude departement van Justitie, nu onderdeel van het Tweede Kamercomplex
Ik zal daarna vanwege mijn in de tussentijd aanbrekende pensionering niet meer terugkeren op het Binnenhof, waar ik al sinds 1975 ontelbare voetstappen heb liggen in alle gebouwen, gangen, zalen, trappenhuizen, zolders en catacomben van dit weergaloze complex vól verhalen en geschiedenis. En op zo’n dag als vandaag, waarop het verglijden van de tijd weer niet te loochenen voelbaar is bij het - ook al zo’n traditie - omslaan van het kalenderblad door de Kamerbode in de plenaire vergaderzaal van de Tweede Kamer stemt dat tot weemoed.
De Ridderzaal vanonder de colonnade van de Eerste Kamer
Levende geschiedenis
Weemoed en dankbaarheid. In al die jaren dat ik hier heb rondgelopen ben ik iedere dag opnieuw getroffen door de schoonheid en betekenis van die levende geschiedenis op en van het Binnenhof, die ik heb proberen te vangen in gedichten, tekeningen, foto’s en geschreven herinneringen. Met het wegtikken van de onverbiddelijke tijd tot aan de sluiting van het Binnenhof zal ik dat nóg bewuster doen, en er misschien een (andere...) passende vorm voor vinden. Zoals vele anderen het Binnenhof hebben bezongen.
Ik sluit voor nu af met het gedicht van Aad Nuis, zelf behalve dichter onder veel meer Kamerlid (voor D66) en staatssecretaris van Cultuur, Kunst en Media. Ik hoef mijn ogen maar éven te sluiten, en ik zie hem zo weer voor me in de Oude Zaal ...
Eelco van der Waals
5 maart 2019
Binnenhof

Het stille hart van wervelwinden
in dit glas water, Nederland,
waar ik mij steeds terug moet vinden
naast dagtoerist en demonstrant.

Bestaat dit echt of zijn wij spoken,
figuren dansend hand in hand,
gedurig in koud vuur ontstoken
door woorden van dor zand?

Ga maar bij dichter, boeren kijken:
hun taal, hun grond, vast in de hand.
Hier blijft de werkelijkheid ontwijken –
net naast de rand.

Toch zoemt en trilt het hier van krachten,
huist hier het hart (meer dan ’t verstand)
van wat ik grijnzend hoog blijf achten:
mijn land.

Aad Nuis (1933-2007)
--
5 maart 2019

dinsdag 1 september 2020

Terug naar Ralph Prins











Jarenlang was de etalage aan de Gedempte Gracht in Den Haag een vertrouwde plek voor mij. Vaak kwam ik er voorbij, te voet op weg naar mijn werk op het Binnenhof, en regelmatig bleef ik er even voor stilstaan, in beslag genomen als ik werd door de wisselende en altijd weer fascinerende prenten die er te zien waren. Lévende mensen met échte emoties uit een deels bekende wereld, die me stof tot overdenking gaven terwijl ik mijn tocht vervolgde. Beelden bovendien die vaak te maken hadden met de geschiedenis van de verdwenen Joodse buurt van Den Haag, die onder de vaardige hand van deze maker weer even tot leven kwam.
Ralph Prins, portret van Rav Avraham Elimelech Perlow, uit zijn serie Rabbijnen, tekening
Niets wist ik van de man áchter deze indrukwekkende prenten, tot ik, jaren later, iemand leerde kennen die hem op de academie (de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, eveneens in Den Haag) als docent en begeleider had meegemaakt. Mijn interesse werd gewekt door het verhaal van zijn leven en hoe hij dat tot uitdrukking wist te brengen in zijn veelzijdige en veelbewogen werk.
Tekeningen, schilderijen, foto’s, affiches, oorlogsmonumenten, in alles spreekt de menselijke betrokkenheid en bewogenheid van Prins. In zijn jeugd tekende Prins veel naar de natuur. Zijn latere tekeningen betreffen voornamelijk portretten. Vaste onderwerpen zijn: vader Izak Prins, Franz Kafka, Virginia Woolf, Anne Frank, rabbijnen, dirigenten, musici, schrijvers en beeldende kunstenaars.
Ralph Prins, portret van Pauline, gemengde techniek
Prins was een veelzijdig beeldend kunstenaar. Zijn expressieve beeldtaal leende zich voor vrijwel ieder medium en liet zich niet binden aan één enkele kunstvorm of een specifieke stijl.
Raphaël Mozes Prins, geboren 3 mei 1926 in Amsterdam, was enig kind van Harriët Martha (Hetta) Prins, directrice van een tehuis voor joodse meisjes, en Izak Prins, jurist en publicist. Zijn ouders scheidden nog voor hij twee jaar was.
Ralph Prins vrouw aan tafel, gemengde techniek, 1987
Vanaf 1941 waren openbare scholen verboden voor joodse kinderen en werd Ralph gedwongen op het Amsterdams Joods Lyceum geplaatst. De klassen liepen snel leeg. Kinderen gingen op transport of – zoals Anne Frank bij wie hij tijdens zijn schooljaren nog een verjaardagsfeestje had gevierd – in de onderduik.
Vanwege het pionierswerk van zijn moeder in de sociale zorg belandde hij op de Lijst-Frederiks: een poging van Nederlandse ambtenaren om joden met ‘maatschappelijke betekenis’ te vrijwaren van deportatie. Deze families werden geïnterneerd in een werkverschaffingscentrum in Barneveld. De geprivilegieerde situatie, hoe relatief ook, raakte hem diep. “Al het bevoorrechte heeft een bittere nasmaak”, zo citeerde de Volkskrant Prins in 1995.
In de herfst van 1943 volgt alsnog deportatie naar Westerbork, en later naar concentratiekamp Theresienstadt. Prins is dan als tiener al flink in de weer met pen en penseel. Hij verzorgt de belettering op koffers van degenen die worden doorgestuurd naar Auschwitz en maakt portretschetsjes van ieder die daarom vraagt. In zijn latere leven blijven die ervaringen hem in dromen bezoeken. En hij realiseert zich dat zijn drang om te portretteren wortelt in een diepe wens tot “het blootleggen van iemands innerlijk, zodat je hem niet kan vergeten.”
Tegen het eind van de oorlog wordt hij met zijn moeder en grootmoeder geselecteerd voor een gevangenenruil. Zij worden naar Zwitserland getransporteerd, waar hij lessen volgt aan de Kunstgewerbeschule Zürich. Terug in Nederland studeert Prins aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Als tekenaar maakt hij cartoons en illustraties voor dagbladen als Het Vaderland. Later bezoekt hij de fotoschool van Marta Hoepffer in Hofheim en de Hochschule für Gestaltung in Ulm.
Ralph Prins, portret van Willem Sandberg, 1956, foto
Ralph Prins is vrijdag 23 januari 2015 op 88-jarige leeftijd in Den Haag overleden.
Sinds 2006 beheert de Stichting Ralph Prins het werk en de rechten van de kunstenaar.

Ralph Prins leeft nog altijd voort op de website die aan hem gewijd is, van de Foundation Ralph Prins, waarop het verhaal van zijn leven zich laat lezen als een boek.


http://www.foundationralphprins.com/6/frames-n.htm














Ralph Prins, monument voor Westerbork, 1970 

Indianen




 Foto; Indianen in de tuin, Rijswijk 1963

Als jongetje was de keus al niet moeilijk voor mij in de onvermijdelijke afweging: cowboys of indianen. Want cowboys waren ruw en luidruchtig, dronken veel en moesten dan altijd vechten waarbij het hele interieur van een saloon eraan ging. Nee, dan indianen met hun sluipende gang door de natuur waar ze moeiteloos in opgingen, hun geruisloos zoevende pijlen waarmee ze tot op grote afstand steevast doel troffen, hun onbegrijpelijke dansjes rond de totempaal en hun mooie squaws en verentooi. Indianen waren cool, zou je nu zeggen, maar dat woord kenden we toen nog niet.

Op deze foto uit Rijswijk, met links mijn vriendje Menno en in het midden mijn zusje, is al goed te zien hoe we opgaan in ons indianenleven. De wigwam op de achtergrond vormt het decor van ons krijgsberaad, waaraan alleen nog een knetterend kampvuur ontbreekt, maar dat we even later in actie zullen komen om iets heldhaftigs te verrichten is wel duidelijk.
Eigenlijk is er in al die jaren sindsdien niet eens zoveel veranderd, bedenk ik nu ik deze foto weer terugzie. Plannen smeden zit er nog altijd in, en van ruwheid en geweld moet ik ook op de gevorderde leeftijd die ik nu heb bereikt niks hebben. Ook al draag ik nu geen verentooi meer en loop ik niet meer met pijl en boog, in mijn hart hoor ik nog altijd bij de indianen.
Toch Menno en mijn zusje maar eens vragen hoe dat voor hen is.

De vlam der gerechtigheid


 Vanochtend (29 juni 2019) sla ik de boekenbijlage van de Volkskrant op, en tijdens het bladeren en her-en-der-lezen blijf ik stilstaan bij het artikel*) van Sander van Walsum en zijn bespreking van de biografie die de altijd door mij bewonderde Kees Schuyt heeft geschreven van de man wiens naam een begrip is geworden: Cleveringa.

We hebben het natuurlijk over Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980), decaan van de Leidse faculteit der Rechtsgeleerdheid, die zijn naam ontleent aan één rede waarvan hij vond dat die móest worden uitgesproken: een publiekelijk protest tegen het ontslag van Joodse hoogleraren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Op 26 november 1940 sprak Cleveringa in het Groot Auditorium van de Leidse universiteit zijn protestrede uit tegen de ‘ontheffing uit zijn functie’van zijn Joodse leermeester, hoogleraar Eduard Meijers, die anders - zonder deze ontheffing - zélf op dit tijdstip had zullen spreken.
Het grondige werk van Kees Schuyt en deze boekbespreking door Sander van Walsum maken me meteen benieuwd naar de redevoering zelf, die ik dankzij het alomtegenwoordige internet als omgevallen boekenkast al snel gevonden heb en die ik je hier natuurlijk niet wil onthouden. In de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren dbnl kun je via de link hieronder de volledige tekst lezen.
Cleveringa schrijft erover in zijn dagboek: “Ik hoop die kracht en de moed te hebben het met waardigheid te doen. Ik moet voor de kinderen zorgen, maar dit sluit in dat ik hen geen naam mag nalaten die bedoedeld is. Het moet zo.”
Daags na zijn rede werd Cleveringa, zoals hij zelf al had voorzien, gearresteerd en overgebracht naar het Oranjehotel - de geuzennaam van de Scheveningse strafgevangenis. Daar voegde hij zich naar zijn lot en probeerde hij zichzelf zoveel mogelijk voor decorumverlies te behoeden. “Zich zelf op te houden, is in de gevangenis de grote kunst”, schreef hij naderhand. “En een van de middelen die daartoe kunnen strekken, is dat men zich zelf zo goed mogelijk blijft verzorgen en zijn burgermanieren aanhoudt. (...) Wie anders doet, laat zich zinken.”
Kees Schuyt, R.P. Cleveringa - Recht, onrecht en de vlam der gerechtigheid. Boom uitgevers, 558 pagina’s, € 29,90
*) De informatie, aanhalingen en citaten in mijn notitie ontleen ik aan dit artikel van zaterdag 29 juni 2019:
Cleverina leeft voort in de naar hem genoemde Cleveringaleerstoel aan de Universiteit Leiden, die bestaat sinds 1970 en wisselt per academisch jaar, en in de jaarlijkse Cleveringalezing, die in het Groot Auditorium van het Academiegebouw in Leiden wordt uitgesproken door degene die dat jaar de Cleveringaleerstoel bekleedt.

Echte liefde

Brief van mijn overgrootvader, London, 1882 (Ook) van je familie moet je het hebben. Een tijd geleden kwam de prachtbrief weer te voorschijn...